
Het op schoot of op het been hebben van een mobiele telefoon tijdens het besturen van een voertuig kan niet worden aangemerkt als vasthouden in de zin van artikel 61a van het Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990. Dat heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden besloten.
Het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden behandelt in hoger beroep zaken van lichte verkeersovertredingen. Het hof heeft op 9 augustus jl. uitspraak gedaan in de zaak over de oplegging van een boete van 240 euro op grond van de Wet Mulder voor het vasthouden van een mobiele telefoon tijdens het rijden. Het hof heeft degene aan wie de boete is opgelegd in het gelijk gesteld. De boete hoeft niet betaald te worden.
Op 24 november 2020 heeft de kantonrechter van de rechtbank Noord-Nederland geoordeeld dat onder het begrip vasthouden ook moet worden verstaan het op schoot hebben van de mobiele telefoon. De kantonrechter heeft de boete van het CJIB in stand gelaten. Tegen deze beslissing van de kantonrechter is hoger beroep ingesteld door degene aan wie de boete is opgelegd.

In deze zaak kan niet worden vastgesteld dat de telefoon is vastgehouden tijdens het rijden. Volgens het hof kan het op schoot of op het been hebben van een mobiele telefoon niet worden gezien als vasthouden in de zin van artikel 61a Reglement verkeersregels en verkeerstekens 1990 (RVV 1990).